Een accommodatie zoeken
Super, er zijn {{ resultCount }} resultaten gevonden!
Sorry, we hebben geen resultaten gevonden!
Op zomerse dagen oogt het landschap van de Hümmling fris, jong en groen – en die uitstraling komt, aardkundig gezien, overeen met jeugdige karakter van deze streek. Het gebied ten oosten van de Eems kreeg zijn huidige uiterlijk pas 10.000 jaar geleden, aan het einde van ‘de laatste ijstijd’, het Weichselglaciaal. Toen de permafrost eindelijk was geweken, begon hier en daar het water te stromen en vormden de vele beekjes hun stroomdalen. Elders stond het water stil en liet het de geleidelijke groei veen toe.
In de periode daarvoor, het Saaleglaciaal, ook nog maar 120.000 jaar geleden, waren er zand, leem en zwerfkeien uit Scandinavië deze kant opgeschoven en ontstonden de schilderachtige heuvels die het landschap zijn charme geven. Hoogtepunt in de letterlijke zin van het woord is de Windberg bij het plaatsje Werpeloh: Die is 73 meter hoog.
De acrobatische baltsvluchten van de kievit en de watersnip, de velduil die ook overdag jaagt of de fascinerende insectenvangende zonnedauw: De veengronden van de Hümmling zijn niet alleen landschappelijk fraai maar vormen ook een unieke biotoop voor tal van dieren en planten.
Het veen is in de millenia na de laatste ijstijd pas tot ontwikkeling gekomen. Onverteerde plantenresten van met name veenmos hoopten zich op in stilstaand water. Zo ontstond turf, de ‘grondstof’ voor het kleurenspel dat het veen te bieden heeft bij de wisseling van de seizoenen; in het voorjaar sneeuwwit door het wuivende wollegras en in de zomer roze-paars door de bloeiende struik- en klokheide.
Bezoekers kunnen dit landschap van dichtbij beleven bij het Theikenmeer en de Bockholter Dose, beiden beschermde natuurgebieden. In Melmmoor/Kuhdammoor zorgt een educatief veenpad voor boeiende achtergrondinformatie en in het Leegmoor biedt de uitkijktoren een schitterend weids uitzicht over de hele omgeving.
Om op zandgrond te kunnen gedijen, moeten planten tegen een stootje kunnen – of heel veel tijd hebben. Aan tijd geen gebrek, totdat de mens in het neolithicum de Hümmling gingen gebruiken voor akkerbouw en veeteelt. Na de laatste ijstijd was er op de arme zandgronden een dicht bos tot ontwikkeling gekomen - met wortels die het anders zo losse zand op zijn plaats hielden en met een humuslaag die voedingsstoffen en water kon vasthouden.
Op plekken waar mensen de bomen kapten, ging de tijd wel dringen: De humuslaag verdween onder invloed van wind en regen, het zand verloor zijn grip en vormde landinwaarts gelegen duinen – voedselarm en woestijndroog. Goede omstandigheden echter voor de jeneverbes, een nauwe verwant van de Sahara-cipres. Bij Börger vormen de jeneverbessen zelfs een heel bos, een prachtig gezicht. Andere zandminnende planten zijn struik- en dopheide, die samen met (korst)mossen en grassen hier het beeld bepalen.
Heide en veenbes, maar ook dennen en sparren zijn echte ‘pioniers’: Ze wortelen op de armste zandgronden, gaan erosie tegen en vormen geleidelijk aan een dunne laag humus. Die humus zorgt ervoor dat er een nieuw bos kan ontstaan. Het kan echter lang duren voordat een natuurlijk bos ontstaat op dit soort grond.
Om die reden heeft men in de 19e eeuw op stuifduinen naaldbomen geplant om te voorkomen dat akkergrond en weiland bedolven raakten onder het zand. Dankzij die starthulp groeien er op de Hümmling – inmiddels de bosrijkste streek van het Emsland – de prachtigste bossen. Het grootste bos is het Eleonorenwald met zo’n 2.000 hectare gemengd bos, dat duurzaam wordt beheerd. Een deel van het bos is beschermde natuur, zoals het stukje waar oeroude, reusachtige bomen groeien.